Antwoorden verdiepingstentamen 2018
Vraag 14
In volgorde van voorkomen:
- Anti-dsDNA
- Anti-Ro/SS-a
- Anti-U1RNP
- Anti-Sm/Anti-SmD
Toelichting: anti-dsDNA en anti-SmD zijn zeer specifieke antistoffen voor SLE. AntiRo en anti-U1RNP komen relatief vaker voor dan anti-SmD in SLE-patiënten, deze zijn echter niet ziektespecifiek en komen ook bij patiënten met andere autoimmuunziekten voor.
Vraag 15
Allen verlaagd.
Toelichting: één van de 2019 EULAR/ACR classificatiecriteria voor SLE is een verlaagd C3 en/of C4 (1). Depositie van immuuncomplexen in de nier veroorzaakt complementactivatie via de alternatieve- en klassieke route waarbij complement 3, 4, en 1q verbruikt worden. Door de relatieve hypocomplementemie die daardoor ontstaat, zal in een CH50 test, de activiteit van de klassieke pathway verlaagd zijn en CH50 dus verlaagd.
Vraag 53
A (anti-PLA2R) en D (anti-GBM).
Toelichting: anti-PLA2R is sterk geassocieerd met mebraneuze nefropathie en anti-GBM met GBM-nefritis (Goodpasture syndroom). PLA2R antistoffen zijn gericht tegen de fosfolipase receptor A2 in de uitlopers van de podocyten in de glomeruli en GBM-antistoffen tegen het glomerulair basaalmembraan. Antistoffen tegen myelin oligodendrocyte glycoproteïne (MOG) zijn geassocieerd met neuromyelitis optica en multipele sclerose. ZnT8 antistoffen zijn daarentegen sterk geassocieerd met diabetes type I.
Antwoorden verdiepingstentamen 2019
Vraag 45
Hoewel de IIF een meerwaarde kan hebben in het detecteren van anderen ziekten zoals inflammatoir darmlijden en autoimmuun hepatitis, is in 2017 een internationale consensus bereikt dat voor ANCA-gemedieerde vasculitis de specifieke solid-phase immunoassays de test van eerste keus zijn (2).
Vraag 60
A4, B5, C2, D3, E1
Antwoorden verdiepingstentamen 2020
Vraag 2
HLA-typering wordt geadviseerd om coeliakie uit te sluiten. Bij afwezigheid van HLA-DQ2 en/of DQ8 is verder onderzoek niet geïndiceerd omdat afwezigheid van HLA-DQ2 een sterke negatief voorspellende waarde heeft voor de afwezigheid van coeliakie. Bij aanwezigheid van HLA-DQ2 en/of DQ8 wordt serologisch onderzoek verricht.
Vraag 3
A, C
Welke omstandigheden kunnen leiden tot een fout negatieve uitslag bij coeliakiediagnostiek? Schrijf de letters van je keuze op.
- Leeftijd
- Lactoseintolerantie
- Glutenvrij dieet
- Infectieuze diarree
Toelichting: leeftijd speelt een rol bij coeliakiediagnostiek. In de ESPGHAN-richtlijnen wordt aanbevolen totaal IgA, antitTG IgA en eventueel een antitTG-IgG te doen(3). Kinderen met coeliakie die jonger zijn dan 2 jaar hebben vaak nog geen positieve titers in de anti-tTG-IgA- en anti-endomysium-IgAtesten. Als alternatief kan dan getest worden op de aanwezigheid van DGP-antistoffen. Een glutenvrij dieet kan ook van invloed zijn en kunnen voor foutnegatieve resultaten zorgen in de tTG/endomysium testen. Derhalve wordt aangeraden voor en tijdens de diagnostische fase een glutenbevattend dieet te volgen. Vanaf 14 dagen tot een maand na aanvang van het glutenbevattend dieet kunnen stijgingen in anti-tTG, anti-endomysium en anti-gedeamineerd gliadine waargenomen worden (4).
Vraag 26
Auto-immuunhepatitis: antigladde spiercellen (anti-smooth muscle cells, ASMA; type 1 AIH), LKM1 antistoffen (type 2 AIH), totaal IgG.
Primaire biliaire cholangitis: anti-mitochondriële antistoffen (AMA).
Vraag 27
CCP-antistoffen en/of reumafactor.
Beiden kunnen de diagnose reumatoïde artritis (RA) ondersteunen. Echter is reumafactor, ondanks zijn naam, niet specifiek voor RA. Anti-CCP antistoffen zijn daarentegen zeer specifiek voor RA (>95% specificiteit) maar komen slechts bij 50-60 procent van de RA-patiënten voor.
Vraag 28
1C, 2B, 3B