Met de Bio-rad gelkolommethode zagen wij dubbelpopulaties in de anti-A, anti-C en anti-E kolom (figuur 1A). De drie-cel irregulaire antistofscreening was negatief. Mevrouw was niet bekend met een recente bl-of stamceltransplantatie. Er werd aanvullend onderzoek ingezet om de oorzaak van de mixed-field reacties te achterhalen.
Laboratoriumdiagnostiek
Vervolgdiagnostiek werd uitgevoerd door Sanquin. Opnieuw werd het vergelijkbare mixed-field patroon waargenomen in de Bio-rad gelkolommethode. Als tweede methode werd de buisjesmethode ingezet waarbij de erytrocyten van mevrouw in combinatie met verschillende antisera werden geïncubeerd. Ook met de buisjesmethode werd een vergelijkbaar mixed-field patroon waargenomen (figuur 1B). Om fenotypisch onderscheid te kunnen maken tussen de twee circulerende celpopulaties werd vervolgens anti-A reagens toegevoegd aan de patiënterytrocyten waardoor d.m.v. agglutinatie de bloedgroep A-cellen weggevangen konden worden. Na het wegvangen van de bloedgroep A-cellen bleven cellen met bloedgroep O over met fenotype R1R1 (CCDee; figuur 1C).
Als volgende stap werden de verschillende bloedgroepen op DNA-niveau onderzocht met behulp van MLPA (multiplex ligation-dependent probe amplification). MLPA is een techniek waarbij met verschillende probes de amplificatie van een set targetgenen simultaan uitgevoerd kan worden. Het MLPA-profiel geeft inzicht in welke bloedgroepgenen aanwezig zijn en of er sprake is van hetero- of homozygote aanwezigheid van de genen. Naast de klinisch belangrijke bloedgroepgenen werden ook de X- en Y-chromosomen meegenomen in de run. Vanuit de MLPA-uitslagen konden twee bloedgroepen onderscheiden worden: ± 90 procent van de cellen had bloedgroep O fenotype R1R1 (CCDee) en XX, ± 10 procent van de cellen had bloedgroep A fenotype R1R2 (CcDEe) en XY. Ook werden zwakke mixed-field reacties gevonden bij de Duffy en Lutheran bloedgroepen (figuur 1D).
Interpretatie en consult
Met deze bevindingen was er een sterk vermoeden op een natuurlijk chimerisme door een dizygote (twee-eiige) tweelingzwangerschap. Bij navraag bleek mevrouw inderdaad een tweelingbroer te hebben. Bij onderzoek naar de erytrocyten van de tweelingbroer bleken deze opvallend genoeg dezelfde opmaak te hebben als zijn tweelingzus: ± 90 procent bloedgroep O R1R1 (CCDee) XX en ±10% bloedgroep A R1R2 (CcDEe) XY (figuur 1D). Om uit te zoeken of dit chimerisme enkel in het bloedvormend weefsel voorkwam werd door zowel mevrouw als haar broer wangslijmvlies afgestaan. Met MPLA werd aangetoond dat er in het wangslijmvlies geen sprake was van chimerisme (figuur 1D). Hoogstwaarschijnlijk is er bij deze tweeling enkel sprake van bloedgroepchimerisme, echter kunnen we dit met de huidige onderzoeken niet geheel bevestigen. Mevrouw en meneer vormen geen anti-A, zij kunnen dus zowel O positief als A positief bloed ontvangen. Vanuit mevrouw en meneer kwam de vraag of wij als laboratorium extra duiding konden geven bij de uitgevoerde onderzoeken en resultaten. Wij hebben om deze reden een consult ingepland met meneer en mevrouw. Dit werd door beide partijen als positief ervaren. Er werden tevens bloedgroepkaartjes uitgegeven.